+ 31(0)20 66 25 030 info@avb-law.nl

Op 26 januari 2021 heeft het Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden een uitspraak gedaan over een gestandaardiseerde post in letselschade, namelijk de schadepost verlies aan  zelfwerkzaamheid.(1) Een benadeelde die nagenoeg volledig invalide is verwijst in haar schadevordering naar de Richtlijn Zelfwerkzaamheid, maar het hof wijst deze vordering af wegens onvoldoende onderbouwing.

 

Juridisch kader

De schade van een benadeelde in kaart brengen: als letselschadeadvocaat is het een belangrijk onderdeel nadat de condicio sine qua non drempel overwonnen is. Het in kaart brengen van de schade dient uiterst zorgvuldig te gebeuren, voor ieder slachtoffer geldt immers een andere (financiële) situatie waarbij het opgelopen letsel op verschillende wijzen kan doorwerken. De toerekening van schadeposten die in condicio sine qua non verband staan met de schadeveroorzakende gebeurtenis, is een rechtsvraag die zowel begrenzend als uitbreidend kan werken. Het gaat dus om hoe de (juridische) toerekenbaarheid in de aan de orde zijnde feiten en omstandigheden moet worden geplaatst. Voorzienbaarheid is bij toerekenbaarheid een belangrijke factor en in beginsel geldt het verweer – dat een schadepost niet meer in redelijkheid toe te rekenen is – als begrenzende factor.

Terug naar het daadwerkelijk in kaart brengen van de schade. Bij schadeposten gaat begroten voor schatten, waarbij de werkelijkheid voorop staat. Als bewijs niet slaagt, dan heeft benadeelde recht op schatting daarvan.(2) Kortom, eerst dient de benadeelde de werkelijke schadeposten in kaart te brengen en wanneer geen bewijsstukken voorhanden zijn ter onderbouwing, dan bestaat het recht op schatting van deze schadeposten (mits de schadepost aannemelijk is, dat wil zeggen: de bewijsdrempel dat op dit punt schade is geleden, is gehaald). Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding is voldoende dat feiten worden gesteld en komen vast te staan waaruit in het algemeen het geleden zijn van schade kan worden afgeleid. De rechter mag dan, mede in aanmerking genomen de aard van de schade, zonder nader bewijs aannemelijk achten dat ook in dat geval schade is geleden en de omvang hiervan vervolgens schatten.(3) Echter, het Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden gaat hier in haar uitspraak aan voorbij.

In letselschade kennen we veel gestandaardiseerde bedragen voor schadeposten, zoals vergoeding voor huishoudelijke hulp (de eerste 13 weken), studievertraging, verlies aan zelfwerkzaamheid, gereden kilometers en revalidatie- en ziekenhuisdaggeldvergoeding. Voor partijen een gebruiksmiddel om discussie in (met name) de beginfase te voorkomen, maar bepaalde schadeposten kunnen ook naar de toekomst toe berekend worden. Doorgaans worden deze ‘standaarden’ klakkeloos in het schadeoverzicht opgenomen én overgenomen, met slechts de toelichting dat de benadeelde voor de schadeveroorzakende gebeurtenis bijv. zelf de onderhoudsklussen (en tuin) uitvoerde of een taak binnen het huishouden had. Slechts in weinig gevallen wordt afgeweken van de richtlijn en dan vaak alleen in die gevallen waarin de gestandaardiseerde norm duidelijk ontoereikend is. In de Rekenwijzer staat daarover volgende:

“Indien men van mening is dat de in redelijkheid gemaakte kosten uitstijgen boven het normbedrag, dient men dat met behulp van rekeningen en dergelijke aan te tonen. In dat geval wordt de vergoeding concreet vastgesteld.”

Het gaat bij de post verlies aan zelfwerkzaamheid dus om de in redelijkheid gemaakte kosten en de richtlijn is dus expliciet géén concrete vaststelling, maar een schatting.

Voor het vorderen van de schadepost verlies aan zelfwerkzaamheid dient benadeelde nagenoeg – in de dagelijkse praktijk in ieder geval – twee dingen te bewijzen in het kader van diens toerekenbaarheid: vóór de schadeveroorzakende gebeurtenis werden de onderhoudsklussen van huis en tuin (al dan niet gedeeltelijk) door benadeelde verricht én door het opgelopen letsel kan dit onderhoud niet meer of in beperktere mate door benadeelde uitgevoerd worden. Juridisch gezien moet ook nog een derde factor bewezen worden, te weten dat benadeelde een dak boven zijn of haar hoofd heeft ten tijde van de vordering en eventueel een tuin.

 

Uitspraak

Het hof wijst de gevorderde post zelfwerkzaamheid af. Immers, een post wordt niet (voldoende) onderbouwd, dus het gerechtshof wijst deze gevorderde post af, ondanks het feit dat de deskundige vaststelt dat zij beperkt is voor het uitvoeren van onderhoud aan de woning en de tuin.

De huidige lage belastbaarheid verhinderen voor betrokkene het uitvoeren van loonvormende taken, uitoefenen van hobby’s en bezigheden in recreatieve zin en zelfwerkzaamheid voor zover deze een aaneengesloten periode van activiteit van minimaal 30 minuten vragen.

In r.o. 3.34 overweegt het gerechtshof als volgt:

“[appellante] heeft het door haar gestelde verlies zelfwerkzaamheid onvoldoende onderbouwd. Zij heeft weliswaar verwezen naar de Richtlijn Zelfwerkzaamheid van de Letselschaderaad, maar zij heeft niet duidelijk gemaakt of, en zo ja door wie, dergelijke werkzaamheden zijn verricht en om welke werkzaamheden het dan gaat. Dat zij kosten heeft gemaakt doordat zij en haar partner werkzaamheden die onder het bereik van deze richtlijn vallen door derden heeft moeten laten verrichten, heeft zij evenmin aannemelijk gemaakt. Bovendien heeft zij ook onvoldoende onderbouwd dat zij in de hypothetische situatie zonder ongeval naast een fulltime baan en het zwaardere huishoudelijke werk ook nog werkzaamheden in verband met het onderhoud van het huis en de tuin zou hebben verricht. De vordering van [appellante] betreffende het verlies zelfwerkzaamheid is dan ook onvoldoende onderbouwd.

3.35 Het laatste uitgangspunt is, gezien het voorgaande:

  1. Bij de begroting van de schade kan worden uitgegaan van de behoefte aan huishoudelijke hulp gedurende 3,5 uren per week als gevolg van het ongeval, maar niet ook van schade vanwege verlies zelfwerkzaamheid.”

Het hof vraagt benadeelde dus concreet te maken welke werkzaamheden door wie zijn verricht en eventueel inzichtelijk te maken welke werkzaamheden door derden zijn verrichten en de kosten hiervan. Het gaat hier om een een benadeelde die nagenoeg volledig invalide is, nauwelijks kan lopen, gebruik moet maken van een rolstoel en scootmobiel en volledig arbeidsongeschikt is geraakt. Kortom; het hof hecht er veel waarde aan dat aannemelijk moet worden welke werkzaamheden door wie zijn verricht vóór de schadeveroorzakende gebeurtenis en eventueel de kosten hiervan van derden ná de schadeveroorzakende gebeurtenissen. Uit de uitspraak blijkt dat hier niets voor naar voren is gebracht. Uit voorzorg dus toch maar een foto of filmpje maken als je voortaan in de tuin werkt of aan het schilderen bent.

 

 

(1) ECLI:NL:GHARL:2021:732

(2)  HR 8 juli 2016, RvdW 2016/950 (TenneT/ABB)

(3) HR 28 juni 1991, NJ 1991/746 (P./Gemeente Amsterdam)