+ 31(0)20 66 25 030 info@avb-law.nl
Rechtbank Amsterdam 3 januari 2019, zaaknummer C/13/654331 / HA RK 18-301
  1. De feiten

Een jongen start een deelgeschilprocedure wegens het uitblijven van erkenning van de aansprakelijkheid door een verzekeraar die namens diens WAM verzekerde optreedt. De jongen is als fietser betrokken geraakt bij een ongeval, waarbij een fietser voor hem in aanrijding kwam met een tegemoetkomende bromscooter. De scooter is vervolgens frontaal tegen de jongen gebotst en beide partijen lopen letsel op. Echter, de bestuurder van de scooter overlijdt aan de gevolgen van het opgelopen letsel. Uit het politierapport kan worden afgeleid dat sprake is geweest van ernstige normschendingen aan de zijde van de scooter. De impact van het ongeval en de gevolgen hiervan zijn voor de jongen dusdanig groot, dat het erkennen van volledige aansprakelijkheid en daarmee indirect de bevestiging dat hem niets te verwijten valt ten aanzien van het ontstaan van het ongeval van belang is om het ongeval te kunnen verwerken. De jongen meent dat hem geen enkel verwijt te maken valt bij het ontstaan van het ongeval en dat hij als schuldloze derde betrokken is geraakt. De optredende aansprakelijkheidsverzekeraar weigert in eerste instantie aansprakelijkheid te erkennen, maar zegt toe de volledige schade van de jongen te vergoeden op grond van art. 185 WVW. Wanneer de jongen aangeeft dat erkenning noodzakelijk is voor zijn verwerking, ofwel dat wordt bevestigd dat hij als schuldloze derde betrokken is geraakt, wordt door de verzekeraar medegedeeld dat zij dit standpunt niet delen: de jongen zou eigen schuld hebben gehad wat betreft het ontstaan van het ongeval in de zin van bewust gevaarzettend gedrag. De aansprakelijkheidsverzekeraar blijft echter bereid hem volledig schadeloos te stellen, maar ‘erkent’ voor 50%. De jongen start een deelgeschilprocedure, omdat het voor hem belangrijk is dat vast komt te staan dat de andere partij volledig aansprakelijk is en zodoende hij op geen enkele wijze aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen. Het niet kunnen verwerken van het ongeval door geen aansprakelijkheid te erkennen en het nadien gevoerde eigen schuld verweer valt hem zwaar.

 

  1. Het procesverloop

De jongen verzoekt om een verklaring voor recht dat de verzekeraar als optredende partij gehouden is aansprakelijkheid voor 100% te erkennen en daardoor gehouden is de volledige materiele en immateriële schade die hij ten gevolge van het ongeval heeft geleden, lijdt en nog zal lijden, te vergoeden. Hij verzoekt dit op grond van art. 6 WAM. Het verzoek wordt door de rechtbank afgewezen, omdat het zich niet leent voor behandeling in een deelgeschil.

 

  1. De uitspraak van de rechtbank

De rechtbank overweegt dat een deelgeschilprocedure bedoeld is voor de situatie waarin partijen in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase stuiten op geschilpunten die de voortgang van dat onderhandelingstraject belemmeren. Partijen kunnen de rechter vragen om een beslissing over die geschilpunten, zodat zij vervolgens verder kunnen met de onderhandelingen met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst op grond van art. 1019w Rv. Het verzoek kan worden afgewezen als de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

De rechtbank wijst het verzoek van de jongen af, omdat een beslissing in het deelgeschil niet kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het hoogst haalbare is volledige schadevergoeding, en nu de verzekeraar heeft toegezegd de volledige schade te vergoeden, is het hoogst haalbare in het kader van een te sluiten vaststellingsovereenkomst bereikt. Er bestaat geen noodzaak voor partijen om op dat punt in nader overleg te treden: het vaststellen van ieders bijdrage bij het ontstaan van het ongeval doet niets af aan de uitgangspunten van de vaststellingsovereenkomst, meer in het bijzonder niet aan de hoogte van de te vergoeden schade. Ook is voor het sluiten van een vaststellingsovereenkomst niet vereist dat uitspraak wordt gedaan over de causaliteit.

Wat betreft de erkenning overweegt de rechtbank dat dit niet van invloed is op de hoogte van de te verkrijgen schadevergoeding. Ondanks dat dit hem in staat stelt het ongeval te verwerken, levert dit belang, geen voldoende belang op bij het voeren van deze deelgeschilprocedure. Verwezen wordt hierbij naar het Jeffrey-arrest, waarin een ‘zuiver emotioneel belang’ niet kan worden aangemerkt als een voldoende belang in de zin van artikel 3:303 BW.[2]

De jongen voert nog aan dat de positie van mogelijke regresnemers wordt benadeeld bij het in het midden laten van de causaliteit en dat mede daarom geen vaststellingsovereenkomst tot stand kan komen. De rechtbank overweegt dat dit evenmin een belang oplevert bij het voeren van de deelgeschilprocedure.

 

  1. Commentaar

In deze uitspraak komen meerdere kwesties aan de orde. In deze annotatie zal ik mij richten op de procedurele aspecten van een deelgeschilprocedure en de vraag of een verzoek dat is gebaseerd op een zuiver emotioneel belang in een deelgeschil toewijsbaar is. Daarmee richt ik mij tevens op de meer algemene vraag of een emotioneel belang een rol kan spelen in het aansprakelijkheidsrecht en hoe zich dit in de praktijk verhoudt tot de Gedragscode Behandeling Letselschade.

In deze zaak ging het meer specifiek om de vraag of een verzekeraar ertoe gehouden kan worden tegemoet te komen aan enkel een emotioneel belang (in deze kwestie expliciet verwerking in de vorm van erkenning) bij erkenning van aansprakelijkheid.

  • Juridisch kader

 

4.1.1.   Grondslag

De grondslag van de vordering is art. 6 WAM. Deze bepaling biedt een benadeelde de mogelijkheid om zich rechtstreeks te wenden tot de WAM-verzekeraar bij wie de aansprakelijkheid is verzekerd. Het gaat hierbij om een zelfstandige vordering tot schadevergoeding. De WAM blijft in deze bijdrage verder buiten beschouwing.

4.1.2    Deelgeschilprocedure en vaststellingsovereenkomst

Het betreft hier een verzoekschriftprocedure, meer specifiek de deelgeschilprocedure zoals neergelegd in art. 1019w Rv. Het doel van deze regeling is dat partijen met behulp van de interventie van de deelgeschilrechter dichter bij een buitengerechtelijke oplossing komen. De vordering en het beloop hiervan staan centraal: hetgeen de benadeelde uiteindelijk van de andere partij te vorderen heeft. Het gaat dan om een puntsgewijze lijst met discussiepunten waarover al wel of nog geen overeenstemming is bereikt.[3] De discussiepunten kunnen uiteenlopend zijn, bijvoorbeeld welke voorwaarden aan een verzekeraar mogen worden gesteld tijdens het letselschadetraject. Expliciet is niet opgenomen dat de vordering niet immaterieel van aard kan zijn.

Op grond van art. 1019z Rv kan de rechter het verzoek afwijzen voor zover de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De vaststellingsovereenkomst waarop gedoeld wordt in de deelgeschilprocedure, is neergelegd in boek 7:900 BW. Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken. Uit dit artikel vloeit voort dat hetgeen rechtens tussen partijen geldt, een ruimer begrip is dan de tussen hen bestaande rechtsverhouding. De rechter dient te onderzoeken of de beslissing in het deelgeschil voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een dergelijke overeenkomst. Een rechter heeft hierin echter beoordelingsruimte, in de Memorie van Toelichting staat hierover expliciet dat

afhankelijk van de omstandigheden van het geval voor het beoordelingskader kan worden aangesloten bij bestaande jurisprudentie of bij hetgeen in de praktijk gebruikelijk is. Indien bijvoorbeeld de Gedragscode Behandeling Letselschade is onderschreven, kunnen de daarin opgenomen beginselen als referentiekader worden gehanteerd.”[4]

De rechtbank overweegt dat volledige schadevergoeding het hoogst haalbare is en dat het hoogst haalbare in het kader van een te sluiten vaststellingsovereenkomst is bereikt. Met de eerste overweging impliceert de rechtbank dat de letselschaderegeling uitsluitend gericht is op financiële compensatie en dat er geen ruimte is voor de behoefte aan compensatie van immateriële aard. Dit, terwijl niet-vervulling van immateriële behoeften herstelbelemmerend werkt.[5] In deze overweging ligt opgesloten dat schade alleen uit financiële belangen bestaat. Immers, wanneer volledig schadeloos wordt gesteld, komt men aan het niet-financiële belang niet meer toe. Het primaat van het aansprakelijkheidsrecht is herstel en uitdrukkelijk niet het vergoeden van schade.

Aangezien schade ook immaterieel van aard kan zijn, betekent dit dat tegemoetkoming aan immateriële belangen herstel bevorderend kan zijn. Schadevergoeding alleen is soms namelijk niet voldoende om de aangetaste status van het slachtoffer te herstellen en een slachtoffer kan niet op zoek zijn naar financiële genoegdoening, maar naar erkenning voor zijn leed.[6] Door eerst niet, en later gedeeltelijk, aansprakelijkheid te erkennen, wordt de jongen onthouden van zijn verwerking en dat komt zijn herstel niet ten goede. Het inhoudelijk nadien gevoerde eigen schuld verweer (‘opzettelijk gevaarzettend handelen’) bemoeilijkt de verwerking des te meer en wordt als een welzijnsinbreuk ervaren. Het is duidelijk dat in deze zaak door de jongen een groot belang werd gehecht aan de behoefte van immateriële aard en zijn focus niet op financiële compensatie gericht was.

Een vaststellingsovereenkomst kan erin bijdragen dat partijen niet nodeloos in onzekerheid blijven verkeren. In dit deelgeschil ging het om de behoefte aan het verkrijgen van duidelijkheid over de oorzaak van schade. De rechtbank overweegt dat een uitspraak over de causaliteit niet bijdraagt aan de uitgangspunten van de vaststellingsovereenkomst, meer in het bijzonder niet aan de hoogte van de te vergoeden schade. De rechtbank impliceert hiermee dat in een vaststellingsovereenkomst enkel de hoogte van een schadesom – in het kader van de letselschaderegeling – opgenomen kan worden. Dat laat onverlet dat de verzekeraar zich tijdens de buitengerechtelijke onderhandelingen juist wél uitliet over de causaliteit. Met dit standpunt deden zij nog meer afbreuk aan het emotioneel belang. Aan de wens van de jongen om dit een onderdeel van de vaststellingsovereenkomst te laten zijn, gaat de rechtbank voorbij.

Uitdrukkelijk is niet in de wet opgenomen dat een zuiver immaterieel aspect geen onderdeel kan zijn van een vaststellingsovereenkomst. Gezien de aard van de deelgeschillenregeling en de rol die de vaststellingsovereenkomst hierin speelt, zou veel waarde gehecht moeten worden aan belangen van niet-financiële aard. Het kan juist een belangrijk motief zijn voor het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. De rechtbank miskent hiermee de waarde van immateriële aspecten en de behoeften van slachtoffers. Bovendien gaat de rechtbank voorbij aan het feit dat het ontzeggen van een emotioneel belang zich wel degelijk laat vertalen in een financieel belang: namelijk de hoogte van het smartengeld.

4.1.3    Emotioneel belang in het recht, onvoldoende belang in de zin van art. 3:303 BW

Volgens artikel 3:303 BW is bepaald dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt. In dit vereiste van voldoende belang ligt besloten dat het belang bij het instellen van een vordering evenredig moet zijn aan het belang van de wederpartij en dat van een behoorlijke rechtspleging. Dat voldoende belang bestaat bij een vordering mag in beginsel worden verondersteld. In een uitspraak van het Hof Amsterdam van 12 november 2019 moet concreet en feitelijk onderbouwd worden dat enig financieel of ander rechtens te respecteren belang met de vordering gemoeid gaat.[7]

In het aansprakelijkheidsrecht is in toenemende mate plaats voor immateriële belangen. De heersende lijn op dit punt is dat het aansprakelijkheidsrecht niet alleen een vergoedingsbelang dient, maar ook kan bijdragen aan de bevrediging van emotionele belangen, zoals de behoefte aan erkenning of genoegdoening, aldus het Hof Arnhem-Leeuwaren op 15 mei 2018.[8] In deze zaak ging het om de behoefte aan het verkrijgen van informatie over de oorzaak van de schade. Opdam schreef hier eerder al over.[9] Het Hof noemt in deze uitspraak expliciet dat het Jeffrey-arrest achterhaald is door latere rechtspraak van de Hoge Raad. In het arrest Chipshol/Staat overwoog de Hoge Raad dat het wel degelijk mogelijk is om bij wijze van genoegdoening een verklaring voor recht te vorderen.[10] In het arrest AIG/Schijndel overwoog de Hoge Raad dat indien een verklaring voor recht wordt gevorderd dat aansprakelijkheid bestaat voor schade, de rechter ervan uit dient te gaan dat eiser daarbij belang heeft als de mogelijkheid van schade aannemelijk is.[11] De drempel wat betreft een potentiële claim tot schadevergoeding is met dit laatste arrest weggenomen.

In de kern gaat het verzoek van de jongen eveneens om de behoefte aan het verkrijgen van informatie over de oorzaak van schade. Erkenning voor wat hem is overkomen en weten wat er precies gebeurd is. Het gaat om een uitdrukkelijk verzoek de aansprakelijkheidsvraag van de schadekwestie te scheiden. De praktische bezwaren genoemd door Spier en Groeneveld-Tijssens hebben in de rechtspraak aan betekenis verloren.[12] Toch wordt hier nog steeds verschillend over gedacht, zo schrijft Lauxtermann dat aan de emotionele behoefte in het recht geen allesbepalende betekenis gehecht zou moeten worden, met name niet omdat tegenover de emotionele behoefte van de een die van de ander kan staan. De verdeling van risico’s en niet de beantwoording van de schuldvraag zou in het aansprakelijkheidsrecht aan betekenis gewonnen.[13]

In deze specifieke kwestie ging het om een verklaring voor recht. De vraag is of een verklaring voor recht toewijsbaar is op louter emotionele belangen. Volgens Snijders moet tevens een rechtsbelang worden ingeroepen voor het krijgen van een verklaring van recht en kan niet worden volstaan met het inroepen van een zuiver emotioneel belang.[14] In het deelgeschil is in dit kader de positie van regresnemers die de jongen (mogelijk) zullen aanspreken naar voren gebracht. De rechtbank overweegt eveneens dat dit geen belang oplevert bij het voeren van de deelgeschilprocedure. Dit, terwijl van de benadeelde partij rechtens kan worden verwacht dat hij rekening houdt met de regrespositie van de door hem aangesproken partij of verzekeraar. Het regresbelang verdient erkenning als zelfstandig belang.[15] De figuur schaderegeling zonder erkenning van de aansprakelijkheid wordt tegenwoordig als een nuttige extra mogelijkheid beschouwd ten aanzien van de regresposities van verzekeraars. Deze zaak is daar een sprekend voorbeeld van. Het ingeroepen rechtsbelang lijkt bij het oordeel van de rechtbank in deze kwestie geen significante rol te hebben gespeeld, omdat het oordeel zich heeft toegespitst op de aard van de deelgeschilprocedure en artikel 3:303 BW.

4.1.4    Gedragscode Behandeling Letselschade

De rechtbank gaat in deze kwestie evenzeer voorbij aan de Gedragscode Behandeling Letselschade (‘GBL’). In deze gedragscode is opgenomen dat een verzekeringsmaatschappij gehouden is een standpunt over de aansprakelijkheid in te nemen en dat bij een beroep op eigen schuld rekening moet worden gehouden met de belangen van de benadeelde en een verzekeraar beseft hoe die stelling op een benadeelde kan overkomen.[16] Akkermans en Hulst schreven al dat een nadrukkelijk actieve opstelling van de verzekeraar in de schadeafwikkeling een manier is om beter tegemoet te komen aan niet-financiële slachtofferbehoeften, en met name aan de kernbehoefte van slachtoffers dat verantwoordelijkheid wordt genomen voor het veroorzaken van schade.[17] Door verantwoordelijkheid te nemen voor het ‘onrecht’, wordt tevens tegemoetgekomen in de behoefte aan statusherstel van het slachtoffer.[18] Het bieden van erkenning aan een slachtoffer kan een verzekeraar doen door uitdrukking te geven aan de volgende elementen: expliciet maken dat verantwoordelijkheid voor de fout bij eigen verzekerde ligt, zich empathisch uiten in verband met de gevolgen van het ongeval voor het slachtoffer en herstelmaatregelen treffen.[19]

Het is duidelijk dat in dit deelgeschil het niet erkennen van aansprakelijkheid en het nadien gevoerde eigen schuld verweer beladen overkomt en de jongen in kwestie dit als onrecht beschouwt. Tevens voelt hij zich niet gerespecteerd door de verzekeraar. Voor de jongen blijft de oorzaak van de schade nu onduidelijk en wil de rechter er – pijnlijk genoeg – niet aan de verzekeraar tot verantwoordelijkheid te roepen om daarmee zijn verwerking (en dus herstel) te bevorderen. Dit is met name wrang nu de verzekeraar zich juist wél uitliet over de causale bijdrage van de jongen aan het ongeval. Herstel blijft nu uit. Gedeeltelijke erkenning met een beroep op eigen schuld blijft staan. Dit standpunt zal de jongen voor altijd bij zich dragen en is een psychologisch ongemak. Hoewel de uitkomst van de procedure wat betreft de causale bijdrage hetzelfde kan zijn geweest, heeft het voor hem niet tot procedurele rechtvaardigheid mogen komen.  Op het gebied van emotionele belangen in het aansprakelijkheidsrecht valt dus nog zeker winst te behalen, met name bij het voeren van deelgeschilprocedures.

  1. Conclusie

De vraag of een deelgeschilprocedure zich leent voor een verzoek dat enkel een emotioneel belang dient, is door de rechtbank negatief beantwoord. De procedurele aspecten van een deelgeschil maken dat een dergelijk verzoek moet worden afgewezen, omdat het niet bijdraagt aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Alleen de hoogte van de te vergoeden schade kan in een vaststellingsovereenkomst worden vastgelegd en wanneer aan dit financieel belang is toegekomen, kan een niet-financieel belang niets afdoen aan de inhoud van diezelfde vaststellingsovereenkomst. Een verzekeraar kan dus niet gehouden worden tot erkennen van aansprakelijkheid op grond van een zuiver emotioneel belang middels een deelgeschilprocedure. Het vaststellen van de aansprakelijkheid en het emotioneel belang dat met erkenning gepaard gaan, is niet van invloed op de hoogte van de te vergoeden schade en is eveneens van onvoldoende belang voor het voeren van een procedure.

 

 

[2] HR 9 oktober 1998 (Van Aalten/VU of Jeffrey-arrest), ECLI:NL:HR:1998:ZC2735, NJ 1998/853.

[3] Kamerstukken II 2007/08, 31518, nr. 3, p. 17.

[4] Kamerstukken II 2007/09, 31518, nr. 3, p. 11.

[5] K.A.P.C. van Wees, A.J. Akkermans, R. M. E. Huver, & N. A. Elbers ’Meer dan geld alleen. Resultaten van een onderzoek naar behoeften, verwachtingen en ervaringen van slachtoffers en hun naasten met betrekking tot het civiele aansprakelijkheidsrecht’, Ars Aequi 2007, afl. 11, p. 859.

[6] Okimoto & Tyler 2007; J.K. Robbennolt, J.M. Darley & R.J. MacCoun,

Symbolism and incommensurability in civil sanctioning: Decision makers as goal managers, Brooklyn Law Review 2008; beschikbaar op SSRN: http://ssrn.com/abstract= 392683 of http://dx.doi.org/10.2139/ssrn.392683; A.J. Akkermans, ‘Think Rehab! Over de prioriteit van herstel, herstelgerichte dienstverlening, de knikkers en het spel.’ In: Arno Akkermans e.a., (Je) geld of je leven (terug). Den Haag: Boom Juridische uitgevers, 2015 (pp. 11-36); S.D. Lindenbergh, ‘Herstel bij letsel. Over de juridische fundering van verplichtingen in herstel’, in: G.-R. de Groot e.a. (red.), Kritiek op recht (Liber Amicorum Gerrit van Maanen), Deventer: Kluwer 2014, p. 239-252; A.J. Akkermans & K.A.P.C. van Wees, Het letselschadeproces in therapeutisch perspectief, TVP 2007, nr. 4, p. 103-118.

[7] Hof Amsterdam 12 november 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4063, r.o. 3.17

[8] Gerechtshof Arnhem Leeuwarden 15 mei 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:4396.

[9] M. Opdam, ‘Aansprakelijkheid dient ook emotionele belangen’, in TvP 2019, afl. 1, p. 17.

[10] HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2019:BK8146.

[11] HR 27  maart 2015, ECLI:NL:HR2015:760.

[12] A.J. Akkermans, ‘Requiem voor het Jeffrey -arrest’, De spierbundel, p. 95-98.

[13] M. Lauxtermann, ‘Schaderegeling zonder erkenning van aansprakelijkheid – een reactie. Nuttige mogelijkheid op het palet’, in L&S 2020, nr. 3, p. 24.

[14] H.J. Snijders, Proces en rechtsbelang in civilibus, van Jeffrey naar mediatie. Deventer: Wolters Kluwer 2001, p. 24.

[15] M. Lauxtermann, ‘Schaderegeling zonder erkenning van aansprakelijkheid – een reactie. Nuttige mogelijkheid op het palet’, in L&S 2020, nr. 3, p. 23.

[16] Gedragscode Behandeling Letselschade 2012, p. 26 en 27.

[17] A.J. Akkermans & L. Hulst, ‘Schadetoebrenging geeft ook niet-financieel ongemak – en daarmee rekening houden helpt’, in LetselschadeNEWS 2015, nr. 18, p. 14-18.

[18] A.J. Akkermans & L. Hulst, ‘De niet-financiële impact van schadetoebrenging en hoe daaraan tegemoet te komen. Over excuses, actieve schadeafwikkeling en procedurele rechtvaardigheid.’ in TVP 2014, nr. 4, p. 103.

[19] A.J. Akkermans & L. Hulst, ‘De niet-financiële impact van schadetoebrenging en hoe daaraan tegemoet te komen. Over excuses, actieve schadeafwikkeling en procedurele rechtvaardigheid.’ in TVP 2014, nr. 4, p. 107.